26
Daar vindt de schepeling de kusten,
Waarheen hij 't oog al hopend rigt;
Daar vindt de pelgrim 't eind' van 't zwerven,
En zal er vriend noch maagschap derven
Daar vindt de held zijn heerlijk loon
In de onverwelkbre laauwerkroon.
Komttogtgenooten over baren
En ongebaande wegen heen
Komt, midden door de doodsgevaren
Het pad van eer en deugd betreen.
Eens slaakt de mond geen' zucht of klagt;
Het licht vervangt den eeuwgen nacht 1"
P. 3. V. DVSSEAU.
G\<-vO