28
Toen was ik jong van dagen,
'k Had vrouw en kind en magen.
En daarvoor drong de klank
Van lof en prijs en dank,
Door 't touwgekletter henen.
Mijn heil is nu verdwenen
Wel voel ik soms nog veel.
Maar 't lied stikt in mijn keel.
't Slaat tien! Ach, hoe vele uren
Moet nog mijn nachtwaak duren 1
't Wordt stil op kade en schip:
Straks sta ik als een klip
In 't midden van de golven
Alleengeheel bedolven
In duisternis en nacht
En dan met weinig kracht.
'k Ben afgeleefd mijn jaren
Bekroonen reeds mijn haren
Met 't zilver der natuur,
Straks dooft mijn westervuur.
'k Ben als een wrak, verlaten
En aan zichzelf gelaten
Dat her- en derwaarts slaat
Tot 't barstend zinken gaat.