29
Hoort elf! Rust zacht, gij allen,
In hut, op dorp, in wallen,
Hier burgers in uw stad
Wat ben ik koud en nat
De wind blaast vlak in Jt Noorden
En snijdt met scherpe koorden
Door al mijn leden heen
En dringt door merg en been.
Ach, 'k zal niet lang meer leven!
Ik tel al tienmaal zeven,
En 'k wensch er ook niet naar,
Ilc wil wel sterven maar
Daar boven woont de Regter
Ik vrees dien niet, en echter,
Al is Hij nog zoo goed,
Geeft 't strijd in mijn gemoed.
Het sloeg daar twaalf. „Goè morgen!"
(Het is de wacht, 'k zal zorgen
Dat zij het niet bemerkt
Hoe 'k lijd'k voel mij versterkt.)
't Is, vrienden! hier wel bitter
Maar zoo gij zietik zit er
„En zit hier als een man,
„Die oud nog waken kan."