36
Ik spreek niet voor dien lagen geest,
Die voor een hooger lichtstraal vreest
En in zijn enge schulp gedoken,
Daar zijne nietigheid gevoelt
En nog zijn eigen ik bedoelt,
Ofschoon 't geheel ook wierd verbroken.
'k Spreek niet voor henwier stroeve deugd
Zich wars betoont van elke vreugd,
Hoe schuldloos ook, ons hier gegeven:
Ons zonen van den vluggen tijd,
Ons kindren aan den dood gewijd,
Maar toch bestemd voor beter leven
Ook spreek ik niet voor 't koude hart,
Dat noch vermurwd door eigen smart,
Noch om des naasten leed kan bloeden
't Gevoelloos hart hoort hier niet t' huis
't Bewone alleen zijne enge kluis,
Waar 't zich met eigen sap kan voeden.