37
Maar 'k spreek tot udie denkend leeft
Wier geest nu eens naar boven zweeft
En dan weer rondwaart hier beneden
En tijd en eeuwigheid verbindt;
Als mensch gevoelt, als engel mint;
't Verledene acht en smaakt het heden.
Voor u voor u snelle ongestoord
De tijd op arendswieken voort;
Bedaard en kalm ziet gij dat vluchten
Gij weet wat u de tijd ontroofd
U de eeuwigheid terug belooft
Daar juichen zal wat hier moest zuchten.
Treedt, tijdgenooten met dien zin,
De jaren uit, de jaren in;
Blijft dankbaar aan 't vervloogno denken
Wat goeds het ook aan u onthield'
Wat dierbaars 't voor u heeft vernield,
De toekomst kan u alles schenken.