41 „Dat hebt gij mis, o kleine meid! „Als twee naar 't grafverblijf, „Van uwe leden, zijn geleid, „Dan telt gij nog maar vijf." „O, sprak zij, gras groeit op hun graf „En gij wordt het gewaar „Twaalf treên van moeders hutje af - „Zij liggen naast elka&r." „'k Zit dikwijls op den grond daar neêr, „Terwijl ik werkzaam ben; „Daar breid ik kousen of ik leer, „Of naai, en zing voor hen." 't Is vaakals 't weder helder staat „Dat 'k daar mijn soepkom haal, „En, wijl de zon dan ondergaat, „Eet 'k er mijn avondmaal. „Eerst lag het kleine Jetje op bed Met klagen en geween „En, toen zij daarvan was gered, „Ging 't lieve Jetje heen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1852 | | pagina 117