42 „Wij speelden, heel den zomertijd, „Zoo ving gelijk liet kwik, „Om 't graf, waar zij was neêrgeleid Mijn broeder Jan en ik. „En, toen de winter sneeuw ons gaf „Met sleêvaart en geglij, „Ging broeder Jan ook naar liet graf „En lel zich aan haar zij. „Met hoeveel kindren zijt gij dan, „Nu ze in den Hemel leven?" „Och, sprak de kleine, lieve man! „Te zamen zijn wij zeven." „Maar twee zijn dood, die twee zijn dood „En niet meer in dit leven." Vergeefsch! ik spilde slechts mijn woord, Het meisje ging toch immer voort: En hield zich maar bij zeven. Naar liet Engelsch Vail W. "WORDSWORTH. J. GBYt,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1852 | | pagina 118