50
Haar kleeding is ook juist van snid,
Wie 't anders zeit bij jokt;
Haar net figuur heeft menigmaal
Me een blijden roep ontlokt:
Niet zwierig is ze als Neeltje-buur,
Maar beter is heur smaak:
Met ééns zoo min doet ze ééns zoo veel
Dat's 't mooije van de zaak!
Wat zou ze een zuinig vrouwtje zijn,
Als 'k eenmaal haar bezat!
Als 'k eigen klanten, eigen volk
En eigen werkplaats had!
Ik weet, ik ben geen rijkaards kind,
En karig is mijn deel;
Maar ook mijn baas had kruis noch munt,
En moed bij jeugd kan veel.
De rijke zoon van slagter Tijs
Waagt ook een oogje aan haar,
En kijk, dat zit me dwars door 't lijf:
Zag hij zijn kans eens klaar
Die pogclier, die toch weinig meer
Dan kalven keelen kan;
Maar die voor haar.... o, nam ze hem!...
Och dwaas, waar praat ik van?!