56 Zij denkt, waar de echtvriend wezen mag, Aan welken oord of kust; Want sinds den smartelijken dag Dat zij zijn schip vertrekken zag, Genoot zij vreugd noch rust. «Ik mag niet slapen," zegt zij luid, «Mijn kind is onbewaakt; En hoorde HERMAN dit besluit, Dan zag hij minder zorgende uit «Als hij naar 't weerzien haakt. Hoe teeder kuste hij het kind «Nog bij het laatst vaarwel, «En gaf, zoo vaderlijk gezind, Dc zorg voor 't spruitje, dat hij mint, Aan 't moederlijk bestel. Neen lievedie zoo zorgloos rust «Uw moeder heeft geen' vaak. «Slaap, van haar' kommer onbewust, «Tot dat ze u vrolijk wakker kust, Na 't eindigen der taak Nu knielt ze, en ligt het wiegekleed Met reine blijdschap af, Smeekt Goddie elks behoefte weet Dat Hij den zuigling niet vergeet' Dien haar Zijn goedheid gaf. Straks staat zij open vangt weêr aan Met onvermoeide vlijt Maar dikwijls blijft haar raadje staan, Als zij in 't vaakrig oog een' traan Haar' dierbren gade wijdt.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1853 | | pagina 128