58 Zij liggen aan elkanders liart In namelooze vreugd En 't leed reeds maanden lang getart Wijkt met zijn kommer angst en smart Voor 't lieil dat hen verheugt. God zag met welgevallen néér Op zulk een reine trouw En gaf een huwlijksheil te meer Bij dezen zaalgen ommekeer In 't lot van man en vrouw. Nu snellen zij naar 't lieve wicht Dat de armpjes reeds verheft, En lagchende te spelen ligt Maar niets van 't onverwacht gezigt, Noch van hun vreugd beseft. Zij weiden langen tijd het oog Aan 't vrolijk, blozend kind, Slaan beurtelings den blik omhoog, Dien menig traan van dank betoog, Dat zulk een band hen bindt. Hier schiet de zwakke taal te kort Zij maalt hun vreugde niet. 't Is God die zoo verheerlijkt wordt En rijkelijk Zijn' zegen stort Waar liuwlijkstrouw gebiedt P. J. V. DUSSEAU.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1853 | | pagina 130