14
In de oudste tijden behoorde niet slechts de
regterlijko magt maar ook het burgerlijk be
stuur der steden aan schout en schepenen, die
de graaf aanstelde. (1) Wanneer er echter over
zaken moest gehandeld wordendie niet het
bewind of's graven regt en heerlijkheid, maar
de bijzondere regten en eigendommen der burgers
betroffenwerden al de poorters of stedelingen
die schot en lot betaaldenwier getal nog zeer
gering was, zonder onderscheid, bij klokkeslag (2)
opgeroepen, om over hunne gemeenschappelijke
belangen te beraadslagen. Latertoen zoowel het
getal der stedelingen als dat der stedelijke aan
gelegenheden aanmerkelijk toenam, werden aan
schout en schepenen, ter verligting hunner
bezighedeneenige raden of raadslieden toege
voegd, die door den graaf of door den baljuw
als zijnen plaatsvervanger benoemd werdenen,
naar gelang van ieders bijzondere werkzaam
heden, de namen van thesauriers, poortmeesters,
burgemeesters enz. droegen. (3) Daartoe plagt
(1) Kluit llist. der Boll. Staatsr. D. IV ld. 144 en
verv. Van hees van iehkel t. a. pi. pag. 81, zegtdat
alleen zij die tot den adelstand behoorden vóór de zestiende
eeuw de waardigheid van Baljuw mogten bekleeden daar
ook zij alleen tot bedieningen aan liet hof werden toegelaten.
Vcrgel. VAN loon Aloude Reg. van IIoll. D. V hl. 492.
(2) Kluit, t. a. pi. I). IV, bl. 165.
(3) Kluit, t. a. pi. I). IV, hl. 167.