38
De liefde, die uw' koelen schoot,
Bij 't scheuren van de teêrste banden,
Zoo menig edel echtgenoot
Vertrouwde, met gewrongen handen;
Die liefde vindt in 't eenzaam uur
Een' prikkel bij uw kille graven,
En voedt zich met gereinigd vuur,
Op 't dekkleed van ontslapen braven.
O heilig oord! gegroet, gegroet
Met uw gewijdestille dreven
Hier kiemt het zaad van schoon en goed,
Dat vruchten geeft voor hooger leven.
Hier grenst aan de aarde 't hemelhof,
Hier wekken eens der Englen koren
Den sterv'ling uit verwaaijend stof,
En doen hem 't eeuwig loflied hooren.
Wanneer ik soms, door zorg beklemd,
In avonduur of morgenschemer
Uw paden mijm'rend druk, dan stremt
Een terp mijn schreden, en ik neem er
Een pas ontloken knopjen af.
Dit," zeg ik, is een telg denaarde,
Maar zóó ontluikt uit dood en graf
De mensch in hooger, schooner gaarde!"
p. i. v. DUSSEAU.