40 coner talrijke schoolstelde hem spoedig in staat om in zijne eigene behoeften te voorzien. Inmiddels verwierf hij zich door zijne bescheidenheidzijn ijver en zijne kunde de bijzondere genegenheid van den Predikant F. van Gocii, en werd hij door diens raad voornamelijk aangespoord, om zich voor eene hetero betrekking, namelijk die van Onderwijzer in de Godsdienst, te bekwamen. Onder de leiding van van Gogh maakte hij spoedig belang rijke vorderingen, zoodat hij in 1806 reeds als Catechizeer- meester bij de Hervormden werd toegelaten. Volgens het gevoelen van alle deskundigenwas Rodi niet alleen grondig ervaren in de leer der Hervormde Kerk, en muntte hij uit door eene uitgestrekte en zeer juiste kennis cn liberale verklaring van den bijbelmaar bezat hij vooral in ruime mate de voor eenen onderwijzer onschatbare gave van gemakkelijk tot het begrip zijner leerlingen af te dalen. Hetzij hij de bijbelsche geschiedenis aan kinderen verhaalde, en hen als van zelve nuttige opwekking en leering uit het ver haalde liet puttenhetzij hij met meer gevorderden de hoogere waarheden des Christendoms besprakaltijd wist hij door ernst door duidelijkheid en door zich geheel in den toon zijner leer lingen te verplaatsen de aandacht te hoeijcn. De toespraken, die hij wekelijks in het St. JacobsGasthuis voor de hoogbejaarde bewoners van dat gesticht hield droegen hetzelfde kenmerk van eenvoudigheid, klaarheid en echt Christelijke liefderijkheid. Getrouw in het waarnemen van al zijne pliglenwas hij als Krankbezocker even uitstekend door zijnen ijver als door zijne geschiktheid. Altijd vond men hem vaardig, zoowel hij nacht als bij dag, ook gedurende het hevigste woeden derepidemiën, om zich zonder aarzelen naar de zieken en stervenden te begeven ten einde in de bezwaren van hun gemoed deel te nemenhen tot ootmoed en berouw te stemmenmet en voor hen te bidden en hun den troost der godsdienst op hunne voege sponden te verschaffen. Noch het guurste weder, noch eigene ligchaams-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1854 | | pagina 116