DG ÊBQGaum®QCD© A dl D1G3
«SaESSH»
IX IIET DORP li.ETIIES,
OP DEN 8 MEI 1853.
De zon was over bosch en veld,
Weer heerlijk op gestegen
En bragt, met gouden glans omstraald
Op nieuw weer 's hemels zegen.
Natuur, getooid in 't Lentekleed,
Diep krachtig op tot danken
't Gevederd koor ging 't menschdom voor,
Met blijde en schelle klanken.
De Leeuwrik met zijn lief gekweel,
Dees fladd'rend op naar boven,
Als wilde hij des Scheppers eer
Voor aard en hemel loven.
Waar 't starend oog zich weiden liet,
Was 't wellust't al te aanschouwen
Hier bloementooi, daar jeugdig kruid,
Ginds, welige landdouwen.
De landman zag hot vreugdvol aan
Hoe God weer 't jaar wou kroonen;
En noeste vlijt bij 't stil gebed
Met zegen wilde loonen.
4