Zoo was helaas! ook do aanblik bier, Hij 't op don vuurgloed staren Een vreeslijk lotzou 't lagchend dorp Na weinig tijds ervaren. Naar alle zijden sloeg de vlam Met meerder kracht en woede; Niets blijft gespaard zoo klaagde men Zoo 't God niet ras verhoede." Wat helpen mogt of helpen kon Dat hielp met rappe handen Opdat de felle vuurstroomgloed Niet meer nog aan zou randen. Maar, 't scheen dat moed, noch kloek beleid, Noch trouwe hulp kon baten Van hendie om dos naasten leed Hun eigen ramp vergaten. Want eer de dauw op 't aardrijk zeeg, En 't vee zich lei te slapen Was 't derde deel dos schoonen dorps In puin en asch herschapen 't Was deerniswaard het aan te zien Die schouwplaats der ellende; 't Was rookend puin en smeulende asch, Waar 't oog zich henen wendde. Wie tranen had voor menschbjk lood Hij moest ze hier wel plengen; En bij die tranen goed en geld Aan 't lood ten offer brengen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1854 | | pagina 123