54
Maar 't Nederlandsche hart, liet zich
Niet lang om hulpe vragen,
't Was hier ookals of uit den nood
De redding op kwam dagen.
Van alle kanten stroomde hulp
Aan 't onheil liefdrijk tegen
De noodkreet uit het dorp gehoord
Vond weerklank allerwegen.
Weldadigheid! verheven spruit,
Uit 's hemels reine dreven,
Gij wiltals do onspoed wonden slaat
Den zaclitsten balsem geven.
Gij deedt ook hier uw zoeten troost
In diepe wonden dalen
En uit den nacht van tegenspoed
De ster der hope stralen.
Gij wildet U zoo als weleer,
Toen ook op nieuw erbarmen,.
En lenigde inet milde hand
Het treurig lot dier armen.
Heht dank, gij allen! vuur'gen dank,
Die 't weer hebt willen toonen
Dat de eed'le room van 't voorgeslacht
Bij 't nakroost nog blijft wonen.
Eene eerzuil hebt ge u opgerigt
Door ruim en mild te geven
Uw hart spreekt 't welgevallen uit;
En God heeft 't aangeschreven.
December 1853. p. sanders.