llü
Een handruk gaf, zoo als zijn leven
Aan Louw nog nimmer was gegeven;
Terwijl hij 't volgend nieuwsvol woord
Van 's zeemans vlugge lippen hoort:
Wat ik van Dirksen weten wou 1
Wel manik wou hem zienontmoeten
Ik wou regt hart'lijk hem begroeten
Ik" ging hij voort op blijder toon
Ik ben zijn neef, zijns broeders zoon
Dat dacht jij zeker nietoom Louw
Hoe gaat het, zeg? En moeie Saar,
Jou wijlje lief, hoe gaat het haar?
Is zij er ook nog wel aan toe
En dan jou jongensgroot en klein
Kom laat ik gouw eens kijkenhoe
Zij 't maken't zal een vreugde zijn,
Als ik zoo eensklaps voor hen sta
ii Wel man, ik waande lang je al dood.""
Sprak Louwdietoen hij 't had vernomen
Maar naauw kon tot zich zeiven komen.
Met gulheid wordt nu neef genood
Om binnen bij de kleine snaken,
Zoo goed hij kan zich te vermaken,
Want Saartje Maar wat helder licht,
Verrijst bij Louw daar voor 't gezigt
Van vreugd raakt hij schier buiten zinnen
Want eensklaps schiet hem daar te binnen
Dat juist die onverwachte neef
De donkere onweerswolk verdreef,
Die hijvan angst en vrees bevangen
Zoo lang zich hoven 't hoofd zag hangen,
O! welk een uitkomst in zijn smart,
Op eenmaal voelt hij zich ontslagen,
Van 't pak, zoo zwaar en lang gedragen.
Daar drukt hij zijnen neef aan 't hart