i i s 0 b i m b
a.
HUT bizoih »eb »acdth.
Neen'k moet voorwaar dien leeraar spreken
Wiens wondermagt mij is gebleken,
Wiens krachtvol woord zoo anders klinkt
Dan al de spreuken der rabijnen,
Hoe heerlijk ook lmn woorden schijnen
Maar wier talent in 't duister zinkt
Bij Hem, in wien en woord en daden,
Een oorsprong en een kracht verraden,
Die boven alle wijsheid blinkt.
Of zagen zij het niet mijne oogen,
Of beeft een nevel mij bedrogen,
Hoe Hij een blinde 't oog bergaf;
Of hoorde ik niet den stomme spreken,
En dan verhaalt men niet welk toeken
Hij kortlings nog te Naïn deed:
Toen Hij, met meegevoel bewogen,
En met een liefdetraan in de oogen,
Om 't geen een droeve moeder leed
Haar dooden zoon herriep in 't leven
Om hom der droeve weêr te geven,
Reeds diep in rouwgewaad gekleed.