39
Wie zijt gij, die met gulden stift
De schoonste leer dor zeden grift,
Den stroom van uw verstand doet vloeijen,
Zoo dit uw hoogste doel bepaalt
Dat ge ons aan uwen naam zoudt boeijcn
En ge in ons oog als wijze praalt?
Wie zijt gij, die met hooger drift
De kunst en wetenschappen schift
Als 't wonder van vernuft cn zirncn,
Zoo gij de wetenschappen niet,
De kunst niet om de kunst kunt minnen,
Maar op het goud of de eerkroon ziet?
Wie zijt gij, die met stillen tred
Uw voet op 't pad der vroomheid zet,
De rampen leent dor evenmenschen,
Zoo u de lof der schelle faam
Vervolgt en aller zegenwenschen
Uw deugd verbreiden met uw naam?
Wie zijt gij, die op stouten toon
Van God en zijn Gezalfden Zoon
Als Priester tot het volk durft spreken,
Zoo gij met ééne zelfde mond,
Schoon in 't geheim den spot durft kweeken.
Of laster bij geschrift verkondt?
Neen zij, zij hebben roem noch eerr
Al strooit gij bloemen voor hen neer
Al wrocht gij lauwren 0111 hun slapen!
Die bloemen en die lauwren zijn,
Wie onzer ze ook te zamen rapen
Voor zulke monsters nieuw venijn!