42
Wat wilt gijwaarde Vrienddat ik dan nog zal dichten
Een lijkgezang? op wien? ligt op mijn dichters roem 1
Doch deez' moest reeds sints lang voordien van and'renzwichten;
En even lang is't dat men mij slechts rijm'laar noem!
Of zou 't straks stervend Jaar misschien een dichtgalm vragen
Maar wacht dan toch zoo lang tot het den doodsnik geeft;
Wat zal de vlugste faam, van wien 't ook zij, gewagen,
Zoo lang haar held, niet eerst zijn baan gesloten heeft?
Een ander onderwerp, wel waardig om te lezen,
Waagde ik mijn kracht er aan, is niet zoo fluks gereed.
De Staddie 't eerst me ontvingzal wel zoo goed dus wezen,
Dat zij mij thans verschoon. Erkome een tijd na dezen,
Wanneer ik al mijn kracht met lust aan haar hesteod
T. II AR TING.
Utrecht 1G November 1855.