51
Was 't niet de vrucht van 't Woord des Heeren,
Dat nimmer ledig tot Hem keert,
Maar eens de wereld moet regeren
Als elke vijand ligt verneêrd.
Dat Woord schept uit den bajert orde,
Dat magtwoord werkt en spreekt er worde
Een lichtstraal die naar boven wijst,"
En dra zien wij de neev'Ien wijken
En 't dorre veld met halmen prijken,
Waaruit een stem naar boven rijst.
Weer werd dat feest gevierd 't welk sinds een reeks van eeuwen
Sprak van verlossing tot de harten der Hebreeuwen
Uit 't juk der slavernij,
Toon veertig jaren lang hun loven was een zwerven,
Een dooien om het goed hun vaders te beërven
Naar luid het woord der profecy.
Dat zwerven werd verbeeld in 't need'rig tentbewonen
Waarbij het dankbaar hart van Jacobs vrome zonen
Dien zwervenstijd herdacht,
En met een vromen zin zich groene hutten bouwden
En daarbij vol geloof van bunnen Heer vertrouwden
Dat Hij een helper is voor elk die Hem verwacht.
En mogt dat need'rig g'loof bij velen zijn geweken
En was hun feest een vormsinds lang geen levend teeken
Geen stem des harten meer,
Toch werd er hier en daar nog vromen zin gevonden
Simons, Nathanaëlsdie 't luid hun tijd verkonden,
Dat niets hun God is dan do Heer.