En toen de laatste dag van 't feest was aangebroken, En in den tempel Gods ook Jezus had gesproken Zijn ernstig liefdewoord Toen Hij zijn komt tot Mij die dorst hebt" elk liet hooren, Toen zag m' een majesteit in heel Zijn wezen gloren Die niet op aarde t'liuis behoort. Maar 't ong'loof schuwt het licht, 't beweegt zich in het duister Hoe zou het Jezus taal en al die kracht, die luister, Die uiting van omhoog Niet schuwen als het licht ten kandelaar verhoven Bestemd om aan zijn rijk den laatsten knak te geven - Zijn rijk, dat de aard te lang bedroog. Reeds had het Sanhedrin des Heilands dood gezworen Hoe ook het volk een stem ten Zijnen gunst deed hooren En vol bewond'ring van Hem sprak. Wat voordeel geeft het hun of kranken zijn genezen Of dooden op het woord van Zijn bevel herrezen En welke kluisters Hij verbrak. Reeds is door hen 't hevel in woeste drift gegeven Dat men Hem grijpen zou Hem Heer van dood en loven, Hem don Profeet die teek'nen deed Waarop de wereld met bewondering moest staren, Maar die hun ijd'le waan vergeefs zocht te verklaren, Waarbij hun wijsheid schade leed. En toen na dat hevel de wachters ledig keerden En bij het Sanhedrin de haat en wrok vermeerden En bruischten als een holle vloed, Toen werd een stem gehoord die reeds te lang gezwegen Niet langer zwijgen konhoe ook de driften stegen En kookten in 't onrein gemoed.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1856 | | pagina 124