Wie is hij die 't gevoel des harten niet wil smoren.
Maar bij dat woest rumoer zich in den raad laat hoorcn,
Die schande en spot daarbij veracht
't Is NicoDEMus, die voor 't minst niet heeft vergeten
Wat oogenblikken hij bij Jezus heeft gesleten
In den hem onvergeet'bren nacht.
Dien nacht vergat hij niet, nog klonk het hem in de ooren:
Om 't Godsrijk in te gaan moet men op nieuw geboren
Veranderd worden en versterkt."
't Was in dienzelfden nacht dat door het woord des Heeren
Hij, leeraar Israels, voor do eerste maal mogt loeren,
Hoe dat de Geest des Heeren werkt.
En was dat g'loof nog kleintoch was de zon aan 't dagen
Die eerlang ook voor hem de neev'len weg zou vagen,
Als 't licht zou worden voor zijn oog.
Was nog in zijn gemoed de leeraar niet geweken,
Was hij nog niet gewoon eens leerlings taal te spreken
Toch zag zijn blik reeds naar omhoog.
Wat schaadt hem nu de vraagwaar of hij werd geboren
Tot welk een doel des lands zijn maagschap mogt behooren
Hij Galilecr van geslacht.
Judea had voor hem geen hooger rang of waarde
Ja zelfs Samaria was ook een plek der aarde,
Waar 't Woord des Heeren werd gebragt.
En was die nacht voor hem niet een bewijseen teeken
Was 's meesters liefde en trouw dan niet aan hem gebleken
Of vroeg de meester ook uit welken oord hij kwam
De Geest werkt waar Hij wil had toen zijn oor vernomen,
Om 't even van wat plaats of oord hij was gekomen
Toen hem de meester tot Zich nam.