Op dor bergen liooge kruinen, waar natuur ook woonplaats houdt En de grondtrek van haar wezen, hare grootheid zich ontvouwt; Waaruit massaas om mij henen, slechts een enkle stip ontstaat, Die in de onbeperkte ruimte ijlings weêr verloren gaat; Op der bergen hooge kruinen, waar 'k, een lager kring ontvlugt, Vrij mag drinken uit de stroomen van een onbesmette lucht; Vrij mag denken en gevoelen en den ruimen teugel viert Aan hot ongekend vermogen, dat mij door alle aadren zwiert; Op der hergen hooge kruinen, waar 'k don hemel nader treed, Maar zijn onafzienbre breedte wegsmelt in een grensloos breed; Waar de grondelooze diepte mij wel schrik en ijzing baart, Maar mijn blik toch zonder schroomcn op do stoutste golven staart, Daar is God! daar troont zijn Alinagt, daar zijn ongeschapen kracht, Daar ziet ge onvervalscht do werken uit het niel hervoort gebragt Daar ontdekt ons oog zijn grootheid, zijn geduchte Majesteit, En de trotsche mensch der aarde leert daar eerst zijn nietigheid. Maar hij voelt daar ook zijn waarde en ontdekt daar ook den hand, Die hem snoert aan hooger orde en hom trekt tot hooger stand! Ja, daar heiligt zich zijn denken en daar zuivert zich zijn oog, Want do brooze mensch der aarde, kent zich ongel daar omhoog!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1857 | | pagina 121