AAN EEN' VRIEND, BIJ DE BEVALLING ZIJNER ECHTGENOOT VAN EEN' ZOON, na 't verlies van den eerstgeboren. Is me al geen vadervreugde in eigen kroost besehoren, Ik vond in 't echtlijk heil eens vriends toch steeds mijn lust; En warm sloeg dus mij 't hart, toen ik van. u mogt hooren, Dat gij een huwlijkstelg weer «welkom" hadt gekust. De Algoedheid moog wel eens het ouderhart beproeven, Als Zij een dierbaar pand, tot hooger leven, vraagt; Maar toch, Haar liefde kan 't niet eindeloos bedroeven; Terwijl zoo vaak de smart de kiem der vreugde draagt. Daar staal, door de uchtendzon der blijde hoop omschenen Het wiegje van een' zoon dien God u weder gaf, In plaats van d' eersteling dien ge innig moest beweenen, Toen hijuw' arm ontrukt, uw zorg ontvlood in 't graf. 't Is donkerheid des nachts die wij hier vaak aanschouwen, ligt dat eens de eeuwigheid dat duister ons onthult; Maar wie steeds, door 't geloof, op de Almagt blijft vertrouwen Vindt rust in Gods bestuur, van vrede 't hart vervuld. Gewis, des Hemels doel is voor uw oog verholen, Wat voor uw kind gij wenscht, ge ontsluit zijn toekomst niet Dan, rijke bron van troost! d' Alvader aanbevolen, Blijft hij Gods kweekeling, wat hem het lot ook bied'. 1 Vrij moog dit nieuw geschenk uw hart dan doen ontgloeijen, Bedwing uw blijdschap niet in moeder en in zoon Zie, zie hem steeds in kracht, nog meer in deugden groeijen, En word' hij 't hoofdjuweel eens van uw huwlijkskroon T. HAR TING.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1858 | | pagina 100