30 Elks boezem hijgt beklemd naar lucht: 't Wordt om ons nacht en aaklig donker, Dat plotsling voor den vuurgloed vlugt Van 't slingrend bliksemstraalgeflonker. Hoezal Gods toorn ons doen vergaan Zal de aarde, schokkende uit haar naven, Zijn in 't ondenkbaar niet begraven De Heer regeert!wij bidden aan! Maar bij die worstling der natuur Schokt ons geen slaafsch en angstig vreezen We eerbiedigen dat Albestuur, Welks liefde 't alles houdt in wezen. Die liefde is 't stempel van Zijn werk; De kiem van onnaspeurbre wondren. Zij heerscht ook bij 't weêrgalmend dondren, Wanneer de bliksem vlamt aan 't zwerk. 't Is Liefde wel, waar 't koeltje speelt, En kalmte strijkt langs 't vlak der baren Waar ons des Zephyrs adem streelt Die hupplend danst langs goudgeele aren. Maar Liefde ook, waar do stormwind woedt. Gods donder spelt slechts heil en zogen; Zij stroomt in vruchtbren zomerregen, Die 't smachtend aardrijk laaft en voedt. Kniel, stervling! voor Gods majesteit, Maar rijzo uw juichtoon meè naar boven Hom, die slechts zegen U bereidt, Den Hoer moet gij vol eerbied loven. Kniel neer! de donder is Gods stem! Maar zij verkondigt heil en zegen, Haar klinke ons God is Liefde" tegen. JaGod is Liefdeeerbiedig Horn Julij 1857. II. MARONIER.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1858 | | pagina 102