34
Nog zeegnen wij den blijden dag,
Die 't lieflijk licht hier rijzen zag,
Voor driemaal twintig jaren;
En blijven op dien schoonen stond,
Die kennis en verlichting zond,
Met welgevallen staren.
Al sluimert go allen reeds in dc aard,
Nog zijt gij onze erkentnis waard
Opregte menschenvrinden
Die hier den grondslag heht geleid,
Die volksgeluk rondom zich spreidt,
En 't heerlijkst loon doet vinden.
Wat elders ook te roemen zij
Voor 't geenom 't heil der maatschappij
De menschheid is verschuldigd;
't Licht, dat een meuwemiuyzen schonk,
En Neerland glansrijk tegenblonk,
Dat worde 't meest gehuldigd.
De stichting, aller hulde waard,
Blijv' steeds echt Neêrlandsclt in haar aard,
En lof haar werk bekroonen
Zoo klinken eens van 't nageslacht,
Voor 't heil, ook hier tot stand gebragt,
De dankbre jubeltoonen.
P. SANDF.HS.