Gij vraagt: »Wat is die taak op aard? Gcon Gods-stom, die 't mij openbaart; Wat mijne hand hier vindt, werk ik met alle krachten. Aan gade en kroost, hun lot en stand, Heb ik mijn vlijt en zorg verpand: 'k Acht dit mijn schoonste taak en streclcndst pligtbetrachten." Gij, spaarzaam door 't geluk bedeeld, Wien schaars de vreugde 't harte streelt, Dien dag aan dag slechts roept tot rustloos slaven, zwoegen; Gij waant uw taak naar eisch verrigt, In 't streng volbrengen van den pligt, Die 't loon ten prikkel heeft dat men u toe wil voegen. De rijkaard schept zich zelv' een lot: Niets evenaart zijn zielsgenot, Als hij slechts schat bij schat mag op elkander hoopen. Dat is zijn taak, zijn hoogste lust; Dat rooft zijn tijd, belaagt zijn rust, Tot dat in "t eind do dood zal 't vlugtig aanzijn sloopen. Is dat de taak u opgelegd? Natuurgenootenzegt me opregt: Is dat uw aardscli bedrijf het hoogste doel van 't leven Gij dobbert in onzekerheid; Maar dat geen dwaling u misleid, Er is een schooner taak u hier van God gegeven.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1858 | | pagina 108