40
aanklagt, door het afzien van de gestolene som, ja zelfs
door te belovendat hij die dubbel wilde betalenden
verschrikkelijken maatregel te ontgaan. Men gaf bem te
kennendat hij zich door den dief moest laten ophangen
of dat bij zelf den dief ophangen moost. Er bleef hem
dus geen uitweg over en Rindfleisch voltrok het vonnis.
Misnoegd over hetgeen hij gedaan had, ijlde hij zoo spoedig
het mogelijk was naar huis terug; maar het gerucht van
hetgeen door hem gedaan wasvolgde hem op de hielen.
Bij de toenmaals heerschende vooroordeelen werd hij alras
van het gezelschap zijner medeburgers buitengeslotenen
dit ging den armen man zoo ter harte, dat hij kort daarna
stierf. Hiermede was do zaak evenwel nog niet ten einde.
De oudste zijner zonen Christiaan Rindfleischwas regter
aan het Koninklijk hof te Breslau. Zijne collega's strekten
de schuld des vaders ook tot hom uitverklaarden hem voor
eerloos en daarom ongeschikt om zijn ambt langer te be-
klceden. Christiaan beklaagde zich hierover hij den Koning,
die ten zijnen gunste besliste en den Breslauers beval dat
zij hem in zijn ambt herstellen zouden. Dezen sloegen
daarop geen acht. Eindelijk wist de ongelukkige zoon in
1507 een hevelschrift van den Koning te doen uitvaardigen
waarin hij voor een achtbaar burger en wettig bijzitter"
verklaard, zijns vaders daad als eon werk der nood
zakelijkheid" geregtvaardigd en »den Breslauersop het
strengst verboden werd, hem verder te bemoeijelijken." Het
deed even weinig nut, als een nieuw koninklijk bevel
hetwelk met de zwaarste straffen ambtontzetting en ver
banning dreigde. Het vooroordeel was te hevig, men
wilde Rindfleisch volstrekt niet dulden. Wegens hare
ongehoorzaamheid werd de stad nog datzelfde jaar ccne
boete opgelegd van 100 Mark zilver.
De hertog van Munsterderg zoude ze invorderen, maai
de Breslauers besloten evenmin tot de betaling als tot het
eerbiedigen van de executie des hertogs.