Van daar die schildering van't ondermaanschc leven Dat reeds een voorsmaak van den hemel ons kan geven, Zoo 't naar de deugd gerigt, met liefde zich verbond, Op vlijt en eerlijkheid en godsdienst is gegrond. Van daar die zucht om al wat edel is te prijzen En naar verdienste alleen den eerpalm toe te wijzen 't Zij hij te beurte vall' voor vvien de faam reeds zweev' Of hem die onbekend en als vergeten leev'. Van daar die ijvergloed voor 't heilig regt der waarheid; Voor 't helder redelicht, die levenslamp vol klaarheid: 't Zij dat voor 's Konings troon haar schijnsel wordt bedekt Of in de vierschaar zelv' haar reinheid wordt bevlekt. Van daar dat vuur, dat nog de grijsheid doet verjongen. Wanneer der vaadren roem en grootheid wordt bezongen En zich daarmee don lof van hunnen erfgrond paart, Schoon 't nakroost en dien grond en grootheid was onwaard. Van daar de orakeltaal, die taal vol gloed en leven, Die beurtlings 't schuldig hart doet hopen en doet beven, Maar allenwie ze ook zijnvan welken rang of stand Ten hemel henen wijst als 't ware vaderland. Van daarMaar waartoe meer! Noen 't is geen waan of logen Wat de echte dichter schept en schildert voor onze oogen Zijn beelden, zijn ontleend aan 't rijk der werklijkheid; D' oorspronkelijken glans heeft hij daarop gespreid. Die beelden doet hij ons als tot een spiegel strekken, Waardoor wij aan ons zelve ons eigen beeld ontdekken, Wijst op den breeden weg ons 't eng, maar veilig spoor, En houdt de onsterflijkheid den stervelingen voor!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1858 | | pagina 97