34
En zoo voor oik wie 't bang verleden
Een voorwerp slecbts van tranen is
En die bij 't somberaak'lig lieden
Zich voelt gestemd tot droefenis
Komt gij met liefelijke lonken
De droeve en matte ziel ontvonken
En heelt en balsemt ied'ren wond
En moet hij heden nog veel lijden,
En is zijn heden nog een strijden
Toch speelt een glimlach om zijn mond
Want morgen zal hij 't op zien klaren
Wat nu met duister hem omringt
Dan zal hij een verschiet ontwaren
Waarin een bron van vreugde ontspringt.
Dat morgen is de groene weide
In 't dorre vlak van zand en heide
Waardoor hij heden worst'len moet
En datwanneer zijn' krachten falen
Hom nog eens ruim doet ademhalen
Als hij in hoop de toekomst groet.
Die hoop der toekomst doet ons g'loovon
Ook daar, waar 't oog slechts dwaling ziet,
Dan heffen wij den blik naar hoven,
Naar 't ruime en betere verschiet.
Het heden moog' dan donker wezen
Dan zullen wij niet ijdel vreezen
Wanneer ook elke ster verdwijnt
Wij zullen 't morgen op zien klaren,
Als voor don zeeman uit de haren
De vadcrlandsche kust verschijnt.
1858.
C. D. A. DUSSEAU.