DE WIJN. (Toast.) Wie zich ook keer' van Liters gaven Wij immersvrienden doen liet niet Wij willen gaarne ons daarmee laven Lij 't zingen van een vrolijk lied. Wie toch met ons wil vrolijk zijn Klink' meê in 't rond en drink' den wijn. Laat suffers pruilen dwazen kniezen Om 't geen men heter had hegeerd Wie zou daarvoor een tijd verliezen Die eens gevloden nooit weer keert. Wat andren ook begeerig schijn' Ons wekt tot vreugd een beker wijn. Dat mag een godendrank wel heten Die ons den zoetsten wellust haart Hij is de nectar der poëten Als dichtluim hunne lier besnaart. Zoo lang er dichters zullen zijn Klinkt ook een lofzang op don wijn. 4

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1859 | | pagina 121