54 Wie is die godheid tochdie ziel beheerscht en zinnon Geleerden'k vraag het uumannen grijs besneeuwd." «Jan! houd den draad goed vast." »Zij leert ons overwinnen Op 't proza dezer aard." lloe toch dat ding zoo schreeuwt Zijn balije is vol met zaad, zijn glaasje vol met water." «Haar stem klinkt schooner nog dan 's leeuwriks orgelkeel. Zij bootst het ruischen na van 't stortend stroomgeklater En 't lieflijk suizen ook van 't bloeiend mirtpriëel. Wildierbre zanggodin mij boven 't stof verheffen." «Pas op! daar gaat hij. Kijk, recht op de ruiten aan! Geducht, hij sloot zijn kop." «Mijn zang moet boezems treffen, En elks verbeeldingskracht in kop'ren kluisters slaan. Geen zinnen nommerij houdt in de dampkringwelven Der dichtkunst immer stand." Och, pak hem daar eens, Piet!" «Dan wekte wis mijn zang slechts walging aan mij zeiven. 'k Moot hooger, hooger op." Voorzichtigval maar niet l" «De citer nagespeeld van Romeren en Grieken De snaren gehanteerd als echte Febuszoon 1 Niets stuit mijn vaart 1" «Hei! wacht, de draacl zit rond zijn wieken. Zoo. Wipzijn kooi in Flink." «Ik zing 't abstracte schoon," «Dat ding schreeuwt ijs'lijk naar. Neen manje zal je foppen: Hij heeft vast hongerhoor." «dat blijft, wat wissle of keer'; Het is oen wellustbron die laaft met hemeldroppen Die maar genoeg." «Wat zei 'k? Eizie je' t jongeheer? Daarkijk eens in zijn bak 't zijn allen leêge doppen «Mijn boezem hijgt en zwoegt ik zwijg ik kan niet meer." c. van niET.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1859 | | pagina 126