51
U ter eerereine Vriendschap
waardoor 't plantje 't aanzijn kreeg,
En waardoor 'teens vastgeworteld
staag in bloei en wasdom steeg.
U tor eerediedaar ge allen
hield omstrengeld in uw band,
Wat mogt vallen of bezwijken
deze stichting hield in stand.
Zie ik in het grijs verleden
naar bot afgelegde spoor,
'k Mis er velendie eens blonken
in dit needrig Letterkoor
Schoon ook 't drietal bleef behouden,
dat er 't aanzijn eens aan gaf,
Van zoovelen klonk de rouwmaar
bij het alvorslindend graf
Maar schoon 't floers de luit omstrikte
bij 't verstommen van hun lied,
Toch toch leven ze in de harten
hen vergeten doen wij niet.
En de Vriendschap bleef bewaken
wat haar eens was toevertrouwd;
En wat door haar vond zijne oorsprong
dankte aan haar ook zijn behoud.
Op nooit toegeslagen schachten
rende wel do tijd voorbij
Maar vond ook door Vriendschap werkzaam
allen ieder wintertij
Jatoen botsing van gevoelen
zelfs een splitsing deed ontstaan
Kon wat zoo lang 't lot braveerde
in den Tijdstroom niet vergaan.
Neen geen scheiding kon haar bannen
die de ziel was van den kring