38 verleend op voorwaarde dat die van Schiedam'. 1. den graaf op zijne heervaarten, overeenkomstig vroegere bepalingen, zouden volgen met cone kog van 25 man2. hem en zijne echt- genooteals zij te Schiedam warenop hunne kosten niet eene kog in Holland en Zeeland zouden brengen waar zij wilden, en 3. hunne sluis alzoo gereed zouden houden, dat de graaf er met zijn leger ten allen tijde door kon varen. Wijders bevestigde WrLLEM IV de vrijheid van tollen door zijne landendie vroeger door FLOnrs V aan do poorters van Schiedam verleend was (I). §10. Het araven der vaarten van Rotterdam en Delfshaven naar Ouderschie. Tot dezen tijd bleef Schiedam niet slechts bestendig in bloei toenemen, door handel en visscherij zoo van zalnr als anderzins, maar ook boven alle overige in de nabijheid gelegene plaatsen aan de Maas uitmunten. Thans was het oogenblik gekomen, van waar de weldra aanmerkelijke ver heffing van Rotterdam boven Schiedam dagteekent, schoon Schiedam nog cenigen tijd meer in aanzien bleef. Do rustelooze, spilzieke en twistzieke graaf Willem IV had groote behoefte aan geld. Hij oordeelde het derhalve noodig, zeker in hot algemeen belang des lands, maar toch ook om zich vrienden te maken, en zijne geldzaken te ver beteren Rotterdam bijzonder te begunstigenen beval daarom aan de heemraden van Schieland (2), die van Rotterdam op hunne eigene kosten, eene vaart van hunne stad naar de Schie te laten graven, ten einde hun do gelegenheid tot binnenlandsch vervoer te water te verschaffen, even gelijk Schiedam die bezat. Dit besluit werd door graaf Willem's (1) 4 Jan. en 27 Junij 1340. v. M. D. II. hl. 029, 041. (2) 9 Junij 1340. v. M. XI. bl. 040.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1862 | | pagina 112