39 stadhouder, zijn oom Jan van Beaumont, drie jaren later (1) herhaald, en toen eerst met de bijvoeging, dat hij zulk eenc vaart nuttig oordeelde voor hot welzijn van het gansche land. Tevens gelastte hij den baljuw en de heemraden van Del/land en Schieland om de sommen te bepalen, die de stad Rotterdam moest betalen aan hen, door wier land de nieuwe gracht gaan zoude, of die eenige schade bij het graven daarvan lijden mogten. Daar de opkomst van Rotterdam, die het gevolg van het graven dezer vaart was, den Dolvenaren vooral do oogen uitstak, trachtten dezen op onderscheidene tijden het vervoer van Rotterdam te beletten, door het onbruikbaar maken der vaart of het toestoppen der heul te Ouderschie. Gedurig echter werd Rotterdam in het regt van vrije vaart naar de Schie gehandhaafd; waarvoor het onder anderen aan Albreciit, in 1380, eene som van 500 franken betaalde. Do ruwaard beval toen, dat de dam met den overtoom, dien de heemraden van Delfland in 1375, met zijn goedvinden, te Ouderschie gelegd hadden, omdat zij niet gehouden waren, het water van Schieland te ontvangen (2), weggebroken, en in plaats daarvan weder eene opene heul gemaakt moest worden (3). Ten einde daarna de Delvenaars weder tevreden te stellenwerd het hun toegestaanvoor zich eene eigene gemeenschap met de Maas tot stand te brengenen werd in 1389 en 1390 nog eene vaart van (1) 31 Aug. 1343. V. M. 1). II. hl. 679. (2) Zie Bleijswijck, Beschr. van Delft, bl. 30 verv. 3 Tebr. 1375. v. M. D. III. bl. 303. Albreciit beval tevens dat er eene volledige waterkeering tusschen Delfland en Schieland moest gemaakt wordenvan Delft af tot Schiedam toe. Dit is echter nooit geschied. (3) v. M. D. III. bl. 375, 376. v. Spaan, t. a. pl. bl. 209 verv., v. Krijn, t. a. pl. bl. 48 verv.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1862 | | pagina 113