no van Holland, den 8 Januarij 14-25, op nieuw huldigen en aannemen (1). Wat er gedurende de wederuitbarsting van den oorlog tusschen de lloekschen en Kabeljaauwschendie daarop volgde, te Schiedam voorviel, is niet bekend. Het blijkt echter dat zoowel de stadals beer Adriaan van Matenesse, daarbij niet geheel lijdelijk zijn geweest, en dat zij, sedert den vrede te Woudrichem gesloten, weder met ijver de zijde der Kabeljaauwschenen dus thans die van Filips, hielden. Immers in 1425 trokken de burgers van Schiedam, te gelijk met die van Dordrecht, Delft, Haarlem, Leiden, Amsterdam en Rotterdamtegen Gouda op, waar Jacoba zich versterkt had. Rij Alphen, waar zij de Goudschc en Utrechtschekrijgslieden ontmoetten, viel er, don 21 October, een hevig gevecht voor, dat ten voordeele der Hoekschen afliep (2). Ook beloofde de hertog, den 24 December 1425, aan Adriaan van Matenesse, omdat hij zijn slot te Riviere altijd, wanneer het noodig en nuttig was, voor hem geopend en het hem geleend hadom de goede stede van Schiedam mode te helpen, en hunne vijanden te wederstaan, en omdat hij zulks uit loutere gehecht heid aan hom, geenszins door dwang, had gedaan, zijn slot te zullen herstellen en het hein in goeden staat onbeschadigd te zullen wederleveren, zoodra de oorlog met zijne nicht zoude geëindigd zijn (3). Voorts gaf Filips, den 9 Maart 1427, aan zijnen kapitein Jan van Nijkerke, die de stad en het slot te Schiedam vijf maanden, zonder wedde te genieten, bewaard had, een traktement van een (1) van Mieris, D. IV. hl. 746. Waben. D. III. hl. 465. liiLDERD. I). IV. bl. 97 verv. (2j Gouthoëven, bl. 450 en 451. Lois, Meschrijv. van Rotterdam, bl. 32. Wagenaar, D. III, bl. 467. (3) van Mieris, 1). IV. bl. 812.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1862 | | pagina 134