G7 15. Betrekkelijk aanzien der stad sedert de regering van Albueciit tot die van Karel den Stoute. Onder de regering van Albreciit hield Schiedam, zooals wij reeds opmerkten, geen gelijken tred in vooruitgang met het naburige Rotterdam, en geraakte het betrekkelijk in aanzien en bevolking ten achteren. Vooral gedurende de eerste jaren van Albrechts bestuur, toon hij de partij der Hoekschen was toegedaan, werd Schiedam weinig begunstigd (I). In een stuk van dien tijd wordt het eenvoudig de stad Schiedam genaamd (2)maar na 's graven overgang tot de zijde der Kabeljaauwschen noemde hij het weder (in een stuk van 7 November 1368 en in een ander van 23 September 1394-(3)) op de gewone wijze der andere graven, zijne lieve en getrouwe slede van Schiedamme, en gaf hij «zijnen luden om meenigen trouwen dienst," eenige nieuwe privilegiën. De betrekking der grootte en bevolking van onze stad tot die van andere steden kan men hot best opmaken uit het getal manschappen enz., die de verschillende plaatsen leveren moesten voor de oorlogen, die er gevoerd zijn. Over den eersten togt van Albrecht tegen de Vriezenin 1396, werd reeds boven gesproken. Voor den tweeden in 1398 leverde Schiedam 100 gewapende manschappen, 4 timmer lieden, 3 smeden en 3 metselaars; Dordrecht daarentegen, behalve de ambachtslieden600 manschappenHaarlem 600 (1) Twee belangrijke besluiten van Albhecut waarbij hij de regering dezer landenwegens de ziekte zijns broeders aanvaardde, werden, den 26 Februari) en den 6 Maart 1358, te Rotterdam, genomen en uitgevaardigd, van Mieris, D. 111. bl. 40 en 41. (2) v. Mieris, 1). 111. bl. 173, verlof om de markt in plaats van op Vrijdag op Woensdag te houden. (3) v. Mieris, 11. III. bl. 236 en 613.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1862 | | pagina 141