28
onder de vesten van Schiedam, tot een teeken en ter
gedachtenis hunner aanwezigheidloffelijker gewoontein
brand hadden gestoken (1).
Spoedig daarop namen zij Geertruidenlerg in en strek
ten van daar hunne strooperijen tot voorbij Breda uit (2).
8. Tweede mislukte aanslag op Schiedam.
Intusschen naderde de zomer van 1489en begonnen
de dijken en wegen op te droogenzoodat de Hoekschen
weder gelegenheid kregen op het platte land mondkost en
leeftogt te gaan zoeken. Want daar Rotterdam vol volk
wasen al de wegen voor den toevoer afgesneden waren
moesten zij zich op levensgevaarmet het zwaard in do
vuist, van het noodige voorzien.
Schiedam lag hun bijzonder in den wegals waardoor
zij den gereeden toegang tot het zoo aanlokkende Westland
misten. Gaarne hadden zij spoedig dezen hinderpaal uit den
weg geruimdmaar de mislukte aanslag dos vorigcn jaars
had hunne plannen daaromtrent verijdeld.
Nu echter meende menop raad van den ontsnapten
hopman Wittenhoust, een tweeden aanslag te kunnen
wagen. Wittenhorst had namelijk Brederode onderrigt
dat Schiedam, volgens zijne ervaring uit don tijdtoen hij
alhier in dienst van Maximiluan in bezetting lagaan de
Vlaardingsche poort het zwakste was zoowel van wege de
slechte wachthouding, die daar plaats greep, als omdat zij
ver van de huizen stond, en van de bewoners afgezonderd
gelegen was.
Op St. Aalhert (d. i. den 3 Mei) trokken dus 900 Rot
terdammers onder het geleide van den drost van Ilagestein
(1) v. Alk., bl. 187, 188.
(2) v. Ai.k., bl. 192—198.