44
tal van inconsequentiën, waarop ons menige bladzijde der
geschiedenis wijst.
Op eene daarvan moet ik, niet slechts ter wille der vol
ledigheid van dit verhaal, maar voornamelijk ook om haar
zedelijk belang bijzonder de aandacht vestigen. Het is het
voortbestaan van grove bijgeloovighedenook te midden van
hen die zich bestrijders des bijgeloofs noemden.
Er is geen onkruid, dat moeijelijker kan worden uitge
roeid dan een eeuwenheugend bijgeloof, en zoo het al
gelukt eene bepaalde soort daarvan te ontwortelen meestal
blijven er enkele vezeltjes van in den grond, wier ontwik
keling, in de plaats van hetgeen men uitgeroeid waande,
eene gelijke soort op nieuw doet te voorschijn komen, zij
het dan eenigzins veranderd van vorm, toch duidelijk sprui
tende uit het zelfde geslacht
De bijgeloovigheden van de Heidenen op de Christenen,
van de Catholieken op do Protestanten overgeërfd, duurden
voort, en eenmaal als het ware in verschen bodem overge
plant, vonden zij bijna weder de zelfde bescherming en aan
kweeking als vroeger, die men verwachten moest, dat haar
zouden ontzegd zijn. Het geloof aan het bestaan van heksen
en toovenaarsdie naar de begrippen der Heidenen in bij
zondere gemeenschap met goden en geesten, naar die der
Christenen met den duivel en de booze geesten verkeerden,
waaraan zij boven- of liever tegen-natuurlijke vermogens
ontleenden, stamde zoowel van de Zuidelijke, als van de
Noordelijke volken der oudheid af. Het Christendom kwam,
de Hervorming kwammaar noch het eennoch bet ander
roeide het uit, en er waren er zelfs onder de voorname
godgeleerden, natuurkundigen en magistraatspersonen van
de 10de, 17de, ja ook van de 18de eeuw (1), die het in
(1) Om vele aanhalingen te vermijden en slechts op een der
laatste verdedigers van het bestaan van heksen en toovenaars uit