9 zij door de duisternis en door do dappere verdediging der bezetting van Schoonhoven genoodzaakt af te trekken, niet minder dan 200 dooden en gekwetsten ter plaatse van het gevecht achterlatende (1). Deze nederlaag deed noglans de Hoekschen den moed niet verliezen om meer aanslagen van gelijken aard te ondernemen. Met Schiedam, zegt van Alkemade, hadden zij het meeste te doen, en geene der beide partijen was traag om de andere een voordeel af te zien. Het hinderde de Schiedam mers zeer, dat zij in het eerste gevecht onder hunne wallen gehoond en met bedrog uitgelokt, later onderschept en geslagen waren. Geen wonder dus, dat zij er zich op spitsten om den geleden hoon spoedig uit te wisschen, door den vijand wederkeerig eenen slag toe te brengen. Tusscben de beide hevig op elkander gebeten steden lag Delfshavenweêrloos en niet minder ongelukkig, in het midden. In dubbele mate ondervond het de rampen des oorlogs. Bij de Hoekschen bestond het vaste vermoedendat die van Schiedam, in overeenstemming met die van Delft en Delf shaven, het plan koesterden, om deze plaats te ver sterken, ten einde hun tot een voormuur tegen de uitvallen der Rotterdammers te verstrekken, en hun tevens van daar te beter en te gemakkelijker lagen te leggen. Hetzij nu dat deze meening slechts uit eene te groote bezorgd heid voortsproot, hetzij dat er goede gronden voor aanwezig waren, de Rotterdammers namen het besluit, zich van het gevaar, dat zij in de ligging van Delfshaven zagen, te ontdoen. Den 18 December trokken te dien einde 300 hunner gewapende manschappen derwaarts, die zich zonder slag of stoot van de plaats meester maakten en ze in brand staken, zonder een enkel huis of schip te sparen. Bij hunnen terug- (1) v. Alk., hl. 90—95.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1863 | | pagina 85