Achthonderd man werd toen onverwijld in gereedheid gebragt,
om zich omstreeks 9 ure in den avond van St. Valentijns
dag in twee troepen verdeeldde eene aan de Ouderschie-
scheen de andere aan de Rotterdamsche poortonder de
wallen van Schiedam te bevinden (1).
Terwijl Brederode zich bij voorbaat in de aanstaande
uitbreiding van zijn gezag verheugde, waren de gemoederen
der vreemdelingen te Schiedamdie hun geheim steeds
ongeduldiger maaktegeweldig aan het gisten. Met brandend
verlangen wachtten zij den oogenblik afwaarop het oproer
moest uitbarstenen zij hun gemoed aan de gehate burgers
zouden bekoelen. Dezedie niets kwaads vermoedden
waren kalm en bedaard, doch vol moed, om iederen vijand,
van waar die mogt opdagenmet kracht weerstand te bieden.
Reeds naderde de avond, en naarmate de duisternis toenam,
wies ook hot ongeduld dor verraders te sterker aan. Hunne
bevelhebbers trachtten hen te bedaren omdat zij vreesden
dat het geheim door hunne voorbarigheid ontdekt zoude
wordendoch hunne pogingendie door geene openlijke
daden tot handhaving van hun gezag konden ondersteund
worden baatten weinig. Zijdie aan do zaakwaarvoor
zij eenmaal stredenontrouw warenkenden ook geene
gehoorzaamheid aan bevelhebbersvan wie zij thans geene
straffen te duchten hadden.
Te 9 ure moesten de Rotterdammers voor de stad aan
wezig zijn. Reeds waren eenige der zaamgezworenen op de
wallen geplaatst, om zoodra zij het Rotterdamsche krijgs
volk vernamen met een zeker geschreeuw het teeken tot
den opstand te geven. Daar worden zij te 8 ure eene stem
van buiten gewaar. Ilun ongeduld hoort daarin het veld-
geschreeuw dor naderende krijgsliedenen ijlings beant
woorden zij het met het afgesproken geroep. Nu was het
(1) v. Alk., hl. 144—149.