Dat deed hij tot zijn elfde jaar;
Liet toen hervormd zich doopen.
Waardoor hij meende, als worstelaar,
Zich een patent te koopen.
En ongelukkig toen de snaak
Wiens smaad hij moest verkroppen,
Hij speelde regts en links naar raak.
Wist allen bont te kloppen.
't Was niet doordacht die wilde kraai
Het touwslaan te doen leeren;
Veel minder nog het knoopgedraai
Of 'l lappen van de kleeren.
liet zeilensnijden ging nog wat;
Maar dat verwenschte stikken
Meest werd de naald door hem gevat
Om kameraads te prikken.
In 't eind moest Witte 't zeegat uit
Dat was zijn lustzijn leven
Als rappe en onvervaarde guit
Kon hij daar voorwaarts streven.
Nu kweet hij zich van taak en pligt
En wat men mogt verlangen
Werd vlug en goed door hem verrigt
In alle zeemansrangen.
Te meer als 't op een vechten ging
Bij 't buld'ren der kartouwen
Dan zwaaide hij zijn bijl of kling
Met doorzigt en vertrouwen.