Waar gaat gij heen? Waar gaat ge, aanvallig wicht, wiens eerste levenskreten Zoo lieflijk waren voor ons hart? Terwijl wij nu in droeven rouw gezeten, Uw sterfbed zien tot onze bittre smart. Waar gaat gij been? Waar 'k ga? Wel, waar de vlinders blijven, Naar boven, hooger op, naar ruimer lucht en sfeer; Daar aamt men vrijer, damp en nevelen ontvloden, Voelt men daar 't wigt der aard niet meer. Waar 'k heenga? Naar het land der eeuwig groene hoornen, Waar velen mij zijn voorgegaan, En waar ook eenmaal gij zult komen, Om niet weer heen te gaan. 1861. C. B. A. Dusseau.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1864 | | pagina 117