43 Wie, don Herfst zijn schat ziet geven, en niet hartlijk vrolijk is; Wie, hij zooveel Vaderzorgen, Zucht om 't wisslend leed van morgen, Strekt zich zelv' tot ergernis. Wie, hij 's Winters vruehthre sluimring, ook niet vrolijk rusten kan, Wie om 't huilen van de stormen, Eigen heilstaat wil misvormen, Blijft een ongelukkig man. Broeders! stemt het hart tot vreugde, ze is des menschen reinste pligt; Houdt, in vrolijkheid en klagen, 't Oog op 's levens doel geslagen, En de ziel tot God gorigt! Brengt de morgenstond u smarte, drukt do hitte van den dag, De avondstond zal weêr verkoelen: 't Hart dat vreugde kan gevoelen, Juicht als 't vreedzaam rusten mag. Echte vreugde hlijft in 't harte, schoon de rampspoed ons omring Ze is als 't zonlicht, dat zijn glansen "Schuil houdt achter sombre transen, Maar door wolk en nevel dringt.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1864 | | pagina 119