39
En wat wel het sterkst moet staven
't Geen ik stelis 't arm gezin
Waar de man voor klein gewin
Vaak den langen dag moet slaven
En dat geldhoe zuur verdiend
Meest voor weelde en leenbank dient
Groot verschil bij vroeger dagen
Toen mijnheermet pijp en stok
Steeds te voet naar elders trok
Op den arm een zak gedragen
Waaruit, zittende in het gras,
Brood en kaas zijn maaltijd was.
Toen een zeer eenvoudig leven
Wel beheerscht door zuinigheid
Toch door stijve deftigheid
Soms door trots zelfs was omgeven:
Doch waarbij naar rang en geld
Steeds de tering was gesteld.
Wat tot sieraad moest verstrekken
Was toen eeuwig zwaar en grof;
En do kleeding vaak van stof
Die geslachten kon bedekken
't Huwlijkskleed van grootpapa
Sierde 't kleinkind lang daarna.
Thans Getuigt het huishoudboeken
Bij 't vergaan van elk saizoen
Debiteert men 't hoofd «fatsoen"
Steeds met kleedjeshoedendoeken
En Iet op met ieder jaar
Krijgt die post steeds meer bezwaar!