TOEN; NU; DAN?
Toen dartelde ik in blijde weelde
'k Was jong en lagchend het verschiet.
De Hoop was schoon die 't harte streelde
En leed of rampen kende ik niet.
Nu welt mij vaak een traan uit 't harte;
'k Ben man en meen'ge droeve stond
Verteerde 't vuur der jeugd door smarte
Die in 't Geloof slechts balsem vond.
Als bij 't gemis van 's jonglings weelde
Het grievend lijden van den man
Zich aan des grijsaards zwakheid deelde
Wat blijft den armen zwervling dan
Dan doet 't Geloof 't Vertrouwen leven:
Dat Liefde ons vreugde en smart bereidt;
Dat zal hem moed en sterkte geven
Tot 't matte hoofd ter rust zich vlijt.
v. W.