GELDERLAND. Mijn Gelderland, wat zijt ge een fraai kleinood Voor elk aan wien ge uw milde gunsten bood! Hoe melde ik toch naar waarheid uwen lof, Voor 't schoon, dat gij verspreidt in veld en hof! 't Zij dat ons pad naar uwe heuv'len leidt, Of zich ons oog in 't lagchend groen verblijdt Waarmede uw vlakten sierlijk zijn getooid En 't hooger deel zijn zijden ziet ontplooid. Hoe vaak stond ik op Zulphens grijze wal En peinsde er lang, en vond er overal Zoo veel dat tot bespiegelingen leidt Hetzij ik mij verplaatste in d'oudon tijd Van 's Graven rijk en vorstelijk gebied Toen hier zoo veel roemruchtigs is geschied; 't Zij dat mijn blik door 't schoono word geboeid Hat nimmer 't oog des wandelaars vermoeit Maar altijd jong en nieuw hent tegen lacht Met luister en in ongekende pracht.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1866 | | pagina 116