18 hcid en kunde zijn post als lid van de wetgevende vergadering van Illinois. De tijd der zitting van een daartoe gekozene duurde slechts twee jarenmaar Lincoln werd tot driemalen toe door zijn medeburgers herbenoemd, in 1836, in 1838 enin 1810. Reeds spoedig na zijn eerste verkiezing kwaih hij in de gelegen heid zijn gevoelen over de groote vraag, waarvan America's toe komst afhing, over de slavernij, uit te spreken. Ik heb u reeds met een enkel woord op do hoogte zoeken te brengen van dit geschil. Mogen er in een vrijen staat als de Unie slaven zijn, ja of neen? Ziedaar de kwestie. De slavenhouders zeiden natuurlijk: ja; en wie zal hen onvoorwaardelijk veroordeelen om dat antwoord? Waren hun 4,000,000 slaven niet hun voor naamste bezitting en stond de eisch der vrijlating niet gelijk met verbeurdverklaring van hun eigendom? Intusschen velen be grepen, dat de slavernij een gruwel is en dat zij niet alleen den slaaf maar ook den slavenhouder onmcnschelijk maakt. Daarom zochten zij het noodlottig kwaad te keer te gaan. Maar hoe? Eenigen, men noemde hen abolitionisten, d. i. afschaffers, nam. van de slavernij, hadden wel lust, om door buitenge wone en des noods gewelddadige middelen de slaven vrij te maken. Anderen gaven evenwel de voorkeur aan den wettigen weg. Voorshands, meenden zij, was het raadzaam, iedere poging tot uitbreiding der slavernij te stuiten. Aan zulke pogingen ontbrak het niet. De slavenhoudende staten, ziende, dat de open bare meening der meerderheid al meer en meer tegen de slavernij werd, deden alles, om hun macht te vermeerderen. En daar zij geen middelen schroomden en door brutaalheid hun gematigde tegenstanders in toom wisten te houden, gelukte dit hun gedurig maar al te wel. Wat deed nu Lincoln? Sloot hij zich bij de abolitionisten of gewelddadige afschaffers aan? Neen, daartegen verzette zich zijn rechtsgevoel. Men moest den eigendom ook van slavenhou ders ontzien, en bovendien, de burgers van den eenen staat hadden geen recht, om zich te bemoeien met de zaken van een

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1867 | | pagina 98