HET BEEKJEN YAN GELUK.
Voor wien zou 't beekjcn vloeijen,
Hot beekjen van geluk,
Zelfs als de stormen loeijen
En bij der rampen druk
Wie zou den zegen smaken,
Die rust der ziele teelt,
Waar allen hier naar baken,
Schoon hij niet allen streelt?
Of zou 't voor hem slechts vlieten
Die kroon en scepter draagt,
En hij geen dronk genieten
Die om een aalmoes vraagt?
Of is 'them slechts gegeven,
Die room en eere heeft,
Niet die, in stille dreven,
Van elk vergeten leeft?
Voor hutten en voor hoven,
Voor vorst en onderdaan,
Straalt de eigen zon van boven,
En licht ook de eigen maan.
Zoo blijft ook 't beekjen vlieten
Voor bedelaar en vorst;
Elk kan zijn dronk genieten
Die naar genoegen dorst.